In deze rubriek wil ik elke aflevering een korte Bob Evers-passage uitlichten. Opvallende passages - dat kan om tal van redenen zijn, maar meestal eenvoudig omdat ze zo goed geschreven zijn (ver boven het niveau van jongensboeken), of omdat ze een bijzondere sfeertekening geven. Wellicht leest men aanvankelijk over zulke passages heen: ONDER HET VERGROOTGLAS blijkt dan welke juweeltjes er in de Bob Evers-boeken verborgen zitten.
Ik geef meteen toe dat het mijn voornaamste reden is de boeken te blijven herlezen: niet zozeer de humor, nog minder vaak de plots die weleens te wensen over laten - vooral tegen het einde van een avontuur, maar de kracht van de sfeer- en karaktertekening die voor mij van het niveau van de grootste schrijvers is.
Voor de lezers is het meteen een aardige oefening om te controleren of ze aanstonds het citaat kunnen thuisbrengen.
Deze aflevering geef ik een citaat waarin karakter en nervositeit van een van de personages haarscherp wordt getekend in een serie alledaagse handelingen die voor het verhaal niet noodzakelijk zijn. De observatie van de schrijver, en zijn manier die voor iedereen herkenbare observatie onder woorden te brengen, zijn werkelijk voorbeeldig. Let ook op de lichteffecten: Van der Heide had het oog van een schilder.
De man gaf daar geen rechtstreeks antwoord op. Hij haalde met één hand - want de andere hield de pikhaak om de kikker van hun jol - een pakje sigaretten uit zijn zak, frunnikte er een uit en stak die in zijn mond. Hij keek weer enkele tellen lang naar Jan en Bob, haalde een goedkope aansteker tevoorschijn, sloeg vuur zonder naar het ding te kijken en stak dan zijn sigaret op. Het zonlicht was zo helder dat het vlammetje bijna onzichtbaar bleef. Hij knipte het ding dicht en begon op hetzelfde ogenblik te spreken:
" sloeg vuur zonder naar het ding te kijken..." - dat is werkelijk geniaal; het ouderwetse 'vuurslaan', in combinatie met de bravoure om dat te doen zonder ernaar te kijken (dezelfde bravoure alreeds om met één hand een sigaret uit een pakje te peuteren). Ook de emphase waarmee hij de aansteker dicht knipt en op hetzelfde moment begint te spreken getuigt van groot vakmanschap.
Geerten Meijsing
(Uit de Bob Evers Nieuwsbrief van juli 1994)
Deze rubriek ontstaat elke keer bij improvisatie. Ook al zijn er bepaalde Waterman-zinnen die ik bij nacht & ontij uit het hoofd kan citeren, zelfs wanneer men mij midden in de nacht zou wakker maken, de keuze van het citaat valt willekeurig. Die is afhankelijk van het boek dat ik toevallig bij de hand heb. Ik leef - min of meer zoals Willem Waterman - nu eens hier, dan weer daar; vaak uit een koffer in een huurkamer. Op een echt thuis kan ik mij niet beroemen, of mijn thuis zou daar moeten zijn waar de volledige Bob Evers Reeks in de kast staat. Dat is in Toscane, in de boekenkast van mijn dochter. Nu zit ik in Amsterdam - slechts enkele deeltjes heb ik hier bij de hand. Maar is het niet méér mijn thuis waar de reeks oorspronkelijke Bob Evers Boeken in hardkaft bewaard staan, in mijn nog intacte jongenskamer in het ouderlijk huis te Haarlem? En is de blijvende waardering voor de Bob Evers Boeken niet de doorgaande lijn die de jeugd van een man (of een vrouw) verbindt met zijn verdere leven?
Leest heel voorzichtig het volgende fragment, en laat de opgeroepen beelden in licht & stemming tot U doordringen:
Bob wandelde weer naar het open raam en ging staan kijken naar het landschap van glooiende heuvels. De zon stond al laag en alleen de toppen van de bergen rondom hen lagen nog in haar rode gloed. Het meer zelf en de bungalows vertoonden al diep-blauwe of paarse schaduwen. De neon-reclames op het hoofdgebouw sprongen aan en wierpen lunapark-achtige kleuren in de lak en de voorruiten van verspreid geparkeerde auto's. Aan de achterzijde van de bungalows in de rij waarin ook de hunne lag waren geen hekjes of tuinen; het terrein ging daar zonder merkbare afbakening over in het met cactus en struikgewas begroeide heuvellandschap.
Vraag 1: Determineer binnen vijf seconden uit welk deeltje dit fragment komt.
Vraag 2: Ik heb één woord veranderd in de tekst - welk?
Commentaar: De overgang van de dag in de avond, vol weidse nostalgie (geen Heimwee maar Fernweh - onbepaald verlangen naar de verte) spreekt voor zichzelf. Let op hoe het ogenblik gemarkeerd wordt door het aanspringen van de neon-reclames, en hoe prachtig Waterman de kleuren in de lak en de ruiten (voorruiten !) van de auto's laat spelen. Merk ook op hoe de zachte tinten van de natuur (rode gloed, diepblauwe en paarse schaduwen) gecontrasteerd worden met de lunapark-achtige, schreeuwerige kleuren van neon en automobielen; vóór Bob uit de weidse, stille natuur; achter hem het lawaai en gedoe van de mens. (Dergelijke contrasten zijn uitermate geschikt om een Amerikaanse - in dit geval Mexicaanse - sfeer op te roepen.)
Het is een prachtig moment. Alles houdt als het ware even zijn adem in, op de scheiding van dag en avond. Meteen hierna volgt een snelle actie-scène.
Tenslotte: het terrein ging daar zonder merkbare afbakening over in ... is zo'n typische Willem Waterman-zin; een beetje gek, een beetje onzin, een beetje plechtig, maar daarom juist zo leuk. Volgens Keith Kanger Snell (in Joyce & Co: Werkbrieven) is dit "het nec plus ultra van een Willem Waterman-zin". Wat is een afbakening die niet merkbaar is? En de subjectivering van terein, in: het terrein ging over - hoe moet je je dat voorstellen? Watermans terrein-beschrijvingen hebben vaak deze, ietwat militaire of in ieder geval aardrijkskundige toon. Hij zet zijn terrein ook duidelijk uit (en bakent het af!) voor hij daar de campagne van zijn scène laat beginnen. Als een veldheer brengt hij het gebied eerst in kaart.
Geerten Meijsing
(Uit de Nieuwsbrief van januari 1995. In een redaktionele noot wordt gemeld dat de genoemde Werkbrieven 1968-1981 van Joyce & Co - pseudoniem van Geerten Meijsing - hier en daar nog antikwarisch verkrijgbaar zijn. Het ISBN-nummer is 90 6521 1160, maar het is de vraag of antikwariaten daar mee werken - deze laatste vraag is weer een noot van mij, een soort subnoot dus eigenlijk - PV)
In 1965 - ik was toen vijftien jaar - ben ik van huis weggelopen en in de winter met een vriend naar Italië gelift. Het toeval wilde dat we op oudejaarsavond in Zürich werden afgezet en dat we om warm te blijven en de nacht door te komen onze toevlucht zochten in de stationsrestauratie.
Zürich daarentegen, in tegenstelling tot Bazel (dat een uitstekende serie wachtkamers heeft), presteert niets meer dan een lange, rommelige soort van kantine, met kale tafels en een enorm buffet, waarin bediend wordt door vermoeid uitziende Duits-Zwitserse meisjes, die niet eens kans zien, de tafeltjes schoon te houden. (...)
"Het lijkt hier warempel wel een bootwerkers-kantine", zei Jan. "Of iets van het Leger de Heils. Niets voor dat keurige Zwitserland."
In de enorme ruimte zaten honderden arbeiders met grauwe zakken, lompe schoenen en baarden van drie of vier dagen, aan kale tafels vol wijnringen. De meesten hadden glazen wijn voor zich staan, anderen slap uitziende koffie. Sommigen lagen te slapen met hun hoofden op hun armen; anderen hingen vér achterover in stoelen die op hun achterpoten leunden en er uit zagen of zij elk moment met een klap achterover konden slaan. De ruimte was vervuld van een enorm geroezemoes van luid gepraat, waar doorheen een constant gekletter van vaatwerk en het schrille gerinkel van schellen klonk.
Dit is wat ik ook zag: die treurige atmosfeer is door Van der Heide precies getroffen.
Het is te gemakkelijk om te raden uit welk Bob Evers-deeltje deze sfeerbeschrijving komt, omdat de jongens maar een keer in Zürich opereren. Het fragment is een van de talloze voorbeelden waarin Van der Heide het interieur van een café of stationsrestauratie beschrijft, altijd met speciale aandacht voor de couleur locale. De schrijver bracht dan ook heel wat tijd in dit soort openbare gelegenheden door. Dat de drie vrienden, in de arme tijd van de jaren vijftig, ook in elk avontuur menig café of restaurant binnenstappen, en daar bestellen wat hen maar lief is, was altijd een van de paradijselijke kanten van de Bob Evers-boeken. Er wordt veel gegeten en gedronken in de boeken, en er wordt altijd uitgebreid vermeld wat ze bestellen en verorberen (en niet alleen wanneer het om Droste-repen of London Tonic gaat). Ik ken geen boeken waarin zoveel gegeten wordt, en waarin het scenario of het script (zoals dat in literatuurtheoretische termen heet) van het café een zo belangrijke rol speelt. De inrichting, de bediening, de sfeer, het publiek, het horeca-personeel vooral, met zijn hebbelijkheden, zijn door Van der Heide buitengewoon scherp geobserveerd.
In de tijd dat ik met Waterman omging, woonde ik nog in Haarlem, terwijl hij meestal in Amsterdam verbleef. Vaak werd ik laat op de avond door hem opgebeld met het verzoek onmiddelijk naar de stationsrestauratie te komen voor een dringende bespreking. Meestal bleek de kwestie niet zo dringend: maar het was al genoeg om met hem de sfeer te delen van een nachtelijke stationsrestauratie. Hij voelde zich in een openbare gelegenheid op zijn gemak, meer thuis dan bij hem thuis, en ik voelde mij opgenomen in het avontuur.
Geerten Meijsing
(Uit de Bob Evers Nieuwsbrief van juli 1995)
Paginabaas:
Paul Vinkenoog <paul_op_vinkenoog_punt_nl>