Bergman-pagina's: vorige | index | volgende |
Mijn vriendjes en ik bedienden zich van een groot aantal uitdrukkingen dat onverminderd mocht rekenen op de afkeuring van ouderen. Toen ik er even voor ging zitten hoefde ik niet eens zo lang na te denken voordat me weer flink wat voorbeelden te binnen schoten. Als iets kapot was riepen we dat het kapoerum was of kapoerewiet. Tegen een jarig vriendje zei je niet gefeliciteerd, maar gefelisiflapstaart.
Twijfelde je aan iemands verstandelijke vermogens dan vroeg je of er misschien wat aan z'n kersenpit mankeerde. Vond je dat iemand raar reageerde dan informeerde je belangstellend of hij zich wel lekker voelde onder z'n blouse. Schelden deed je met wat je zegt ben je zelf, je kop onder lijn elf, met lul de behanger of met schoft, kurk in je reet en je ploft. Een jongen met kort, stekelig haar (zogenoemd bebop) noemde je een pleeborstel, gevolgd door het rijmpje bebop, rot kop, haar eraf, stront erop.
Een meisje met kort haar had een rattenkop. Een politieman was een juut of een kip. Om de drie zinnen gebruikte je het stopwoordje heepoppelepee. Vond je iets leuk dan noemde je het mieters of zei je jottum. Zag je van een meisje een stukje van haar onderjurk dan was ze aan het vlaggen. Een driekwart broek (in nette taal: een plusfours) heette een drollenvanger. Als iemand vervelend was en je wilde van hem af riep je: ga fietsen stelen op het Damrak. De voorlopers van de huidige hangjongeren werden aangeduid als nozems. Ze hadden een speciaal kapsel: voor een vetkuif en achter een kippekontje.
Van al deze in mijn Amsterdamse jeugd toch alledaagse woorden en uitdrukkingen vind ik vrijwel niets terug in de boeken. Arie en Jan (over Bob heb ik het uiteraard niet) en ook hun omgeving bezigen een andere taal. Nederlands vanzelfsprekend, maar niet het Nederlands dat in die tijd onder jongeren werd gesproken. Uit de bovenstaande opsomming (die natuurlijk verre van compleet is) is nozem het enige woord dat enkele keren in de boeken wordt gebruikt. Als Jan aan het eind van Een vliegtuigsmokkel met verrassingen de twee horlogesmokkelaars heeft opgepakt en zijn buit aan Arie, Peter Schilperoort en Luuk Vrind laat zien, zegt hij: 'Ik heb de nozems bij me.' Maar ik vraag me af of de opgebrachte Kees en Frank echt voldeden aan wat we toen onder een nozem verstonden.
Van der Heide – persoonlijk toch niet voor een kleintje vervaard als het op stevige taal aankomt – laat zijn jongens verbaal nooit over de schreef gaan. Ze schelden heel netjes met onschuldige en soms zelfs wat geforceerde uitdrukkingen als krijg het gloeiende rambam, kijk toch niet zo beteutneusd, man!, is-ie nou helemaal bepóéliepeperd?, dat zal je de gloeiende bliksekater halen! en zijn jullie nou helemaal bevijf-en-zestigd? Ook de grappen over Aries omvang en Jans zuinigheid overschrijden nooit de grens van het betamelijke. Jan gaat ver als hij krijg het beris zegt en Arie valt op met zijn de vellen.
Gebruikten de drie vrienden dus weinig of niets van het gangbare jongerenjargon uit de jaren vijftig, ik moet er ook niet aan denken dat ze de populaire taal van nu zouden bezigen. Uitdrukkingen als onwijs gaaf, we gaan ervoor of het zal me jeuken. Of nog erger: daar zakt m'n broek van af. Die laatste kan ik zelfs niet opschrijven zonder dat de rillingen over m'n rug lopen (brr!).
Bergman-pagina's: vorige | index | volgende
De auteur:
Henk Bergman <h.bergman_op_tip_punt_nl>
Reakties zijn van harte welkom.
Terug naar de hoofdpagina van de
"Duizend-en-enige hoofdstukken over Bob Evers"
Paginabaas:
Paul Vinkenoog <paul_op_vinkenoog_punt_nl>